Luisteren, een instrument binnen handbereik

over Luisteroefeningen (Miriam Rasch - De Bezige Bij)


een versie van deze tekst verscheen in de Standaard der Letteren (september 2024)



Luisteren wordt vaak voorgesteld als een medicijn tegen polarisatie en conflict. Dialoog als toverdrank, zeg maar. ‘Het zou je van alles leren wat je nog niet weet, of het nu gaat over de overtuigingen van anderen, de ervaringen van onderdrukten of de wensen van de natuur.’ Het is hip. Politici en leiders beloven alsmaar te gaan luisteren, ook groepen die zich gemarginaliseerd voelen, gooien het in de strijd,

Maar is het wel een wondermiddel? Dit soort luisteren is performatief, toont Miriam Rasch, het is moreel geladen en dient een doel, terwijl je pas echt luistert als je niet weet wat er gaat komen. Veel dialogen raken niet verder dan een ontmoeting van voor- en tegenargumenten, wat de polarisatie net versterkt. Praten kan perfect leiden tot minder begrip. Tot een verbroken verbinding zelfs.

Bovendien wordt onze aandacht, als we over deze kwesties nadenken, automatisch teruggebracht bij het Individu en haar Mening. Bij het spreken. Dit probleem keert vaak terug in Rasch’ onderzoek en ze laat inzien hoe onderbelicht luisteren als zintuig is gebleven. De Westerse filosofie hecht meer waarde aan het zichtbare omdat dit makkelijker te beschrijven valt, en aan je uitspreken, van je laten horen, als een voorwaarde voor autonomie. Luisteren kreeg nooit veel aandacht. Dat zorgt dat we nog steeds moeilijk vatten wat het echt betekent. Wat de kracht ervan kan zijn.

Een bijkomend probleem is dat we geneigd zijn te denken volgens het transmissiemodel van de 20ste eeuw, waarbij communicatie lineair verloopt, met een zender, boodschap en ontvanger. Terwijl een dialoog veel meer om delen dan om zenden gaat, toont Rasch telkens opnieuw. Luisteren is niet zozeer een pakketje uitpakken – met informatie die voor iedereen gelijk zou zijn bovendien, als ons afstemmen op onze omgeving. Eigenlijk zijn we zelf een medium, omdat we de relatie met datgene waarnaar we luisteren mee belichamen en vormgeven.

Ook technologie heeft meer invloed dan we denken en Rasch, die titels op haar naam heeft als Berichten uit een postdigitale wereld en Frictie. Ethiek in tijden van dataïsme gaat hier uitgebreid op in. Ze is kritisch (‘wie luistert er nu iedereen kan spreken’), maar er klinkt ook nostalgie door naar de belofte van het vroege internet. Een optimisme dat zich nog niet gewonnen geeft. Ze beschrijft een tegenstrijdig (en voor mij zeer herkenbaar) gevoel. Enerzijds heeft ze reserve om haar mening te geven op sociale media – ze gelooft niet dat deze ertoe doet en de mallemolen aan zelfprofilering maakt haar verlangen naar afzondering enkel groter. ‘Ik wil niet bijdragen aan ophef, wil het verdienmodel niet steunen.’ Maar er is ook schaamte, want ze voelt zich wel degelijk betrokken. ‘Draag ik met mijn stilzwijgen niet bij aan een ander probleem, dat je interpassieve onverschilligheid kunt noemen?’

Hier schemert een motivatie door die dieper gaat dan het nogal softe (en onjuiste) idee dat dialoog vanzelf leidt tot minder conflict. Ze vraagt zich af of luisteren een alternatieve vorm van betrokkenheid kan zijn. Van verzet zelfs. ‘Ik geloof dat luisteren een praktijk is die de behoefte aan afzondering en engagement combineert’ schrijft ze elders. Luisteren als een ‘derde’, een moersleutel die de binariteit van spreken of zwijgen openwrikt. Ze citeert Maggie Nelson: ‘Het liefst wil ik wijzen op derde dingen – weerspannige, ondoorgrondelijke, veelzijdige, niet in bezit te nemen derde dingen.’ Luisteroefeningen is een expeditie naar deze ‘derde’. Het is de zoektocht van iemand die wil bijdragen, die erbij wil blijven, en tegelijk ernstig teleurgesteld is in de manier waarop het systeem dit van haar eist.

Wat is luisteren echt? Rasch doorprikt veel foute aannames – zo moeten we empathie tot op zekere hoogte loslaten, anders lopen we het risico de aandacht weer op onszelf vestigen. Goed luisteren blijft moeilijk te grijpen. Ze vermoedt dat de verschillende visies op wat een dialoog kan betekenen, voortkomen uit verschillende mensbeelden. ‘Vertel me hoe je de dialoog beschouwt en ik vertel je wie je bent.’

Wat vaststaat, is dat luisteren overgave vraagt. Het opschorten van vooronderstelingen – bij luisteren bewegen we tussen herinneren en voorspellen en precies dat moeten we proberen los te laten. Eigenlijk betekent het verdwijnen, in de zin dat je de grenzen tussen binnen en buiten moet laten vervliegen. Jezelf leegmaken. Dit trekt haar aan – hier komt die diepere motivatie terug, een aantrekkingskracht die ik deel en die doet denken aan How to disappear, de lofzang op onzichtbaarheid van Akiko Busch. Tegelijk vraagt ze zich af of dit verdwijnen überhaupt mogelijk is (antwoord: het is aartsmoeilijk) en dit is het verfrissende van haar aanpak, dat ze de argumenten ook voor zichzelf gebruikt. Ze verbindt haar ideeën met uiteenlopende voorbeelden, zoals de stilte tijdens coronalockdowns, experimentele muziek, getuigen in een rechtbank, luisteren naar het eigen onderbewuste, het klimaat en zelfs een steen – naar het gedicht van Szymborska.

Een andere vaststelling, en wat bijdraagt tot de ongrijpbaarheid, is dat luisteren door en door lichamelijk is. In tegenstelling tot kijken gaat het om vibraties en leunt het aan tegen voelen. Rasch beschrijft een luistermeditatie waarbij overal op en in haar lichaam oren blijken te zitten. ‘Mijn voetzolen luisteren naar de straatstenen en nog dieper, naar de aarde daaronder.’ Mooi is ook de passage waarin ze toont hoezeer luisteren in Naar de Vuurtoren gelijkloopt met kijken, voelen en denken. Hoezeer Woolfs stream of consciousness ‘alle cognitieve, zintuiglijke, emotionele en lichamelijke gewaarwordingen’ met zich meesleurt. Hoezeer dit waarnemen, dit luisteren, een manier vormt om in de wereld te zijn. Ze haalt een onderzoek naar een sloppenwijk in Delhi aan, waarbij Tripta Chandola niet zozeer naar de verhalen en meningen van de bewoners luisterde, of toch niet in de eerste plaats. Chandola luisterde naar de geluiden die er het dagelijkse leven van de buurt uitmaken. De soundscape van Govindpuri. Zo erkent ze dat de bewoners ‘een innerlijk herbergen waarin van alles te horen is waar niemand anders bij kan, dat de bron is van een perspectief, van interesses en verlangens.’ Dit raakte me, net als het Earwitness Inventory project van Abu Hamdan, over de geluiden in de Syrische Saydnaya-gevangenis, waar de gedetineerden hun dagen doorbrengen in absolute duisternis. Het loutere inbeelden van wat deze mensen horen, maakt bij mij al emoties los. Luisteren is intiem, het is nabij. Pauline Oliveros spreekt over het listening effect; we zijn een belichaamd medium waar klanken doorheen gaan. Door te luisteren verander je het beluisterde en dit is niet niets, het vermenigvuldigt de mogelijke werelden.

Natuurlijk zit niet iedereen in de positie om constant op deze manier te luisteren. ‘Het muten van jezelf – meestal een teken van onderdrukking of bitter lijfsbehoud – is soms ook een privilege.’ Dit is een kritiek die (terecht) op How to Disappear kwam. Verdwijnen is een luxe die niet iedereen zich kan permitteren, voor mensen die zich uitgesloten of vervreemd voelen, is onzichtbaarheid geen keuze maar een treurig feit.

Rasch is zich goed bewust van deze ethische problemen. Ze heeft het over exiled excess, wat weggedrukt wordt uit dialogen in een poging tot overeenstemming te komen (dit overschot is onvermijdelijk maar we moeten het wel aandacht durven geven). Over de ontmoeting met de Ander van Levinas en Buber’s tussenruimte waarin iets ‘ontregelends en betekenisvols kan gebeuren’. Over de houding van niet-weten en zelfs onbegrip die noodzakelijk zijn om deze ruimte vrij te maken. Hoe meer ze zich een pad baant naar een ‘ethiek van het luisteren’, hoe duidelijker het wordt dat het communicatiemodel met zender en ontvanger niet klopt. Meer nog, dat we niet zozeer luisteren om te begrijpen ‘maar om het onbegrijpelijke te aanvaarden.’ Luisteren kan helemaal niet soft of hip zijn, daarvoor is het te ambivalent, te ongehoorzaam en beweeglijk – zoals ze met Bachtin toont. Het is hardcore.

En als ‘derde’? In de epiloog voert ze Roland Barthes op. Barthes vond de constante druk om een mening te hebben en positie in te nemen (tegenover het marxisme en Freud in zijn geval), doodvermoeiend. Al dat gebabbel! Zijn redmiddel om het hoofd boven water te houden? ‘[H]et niet langer aanhoren, maar ernaar luisteren: anders gezegd, het opvatten als een fictioneel object, een taalkundig spektakel, met artistieke zelfdistantie.’ Een all round zintuiglijke waarneming dus. Eentje die afstand schept en een tussenruimte laat.

Kortom, luisteren is geen oplossing maar een levenshouding, het is een les in de omgang met het onbekende. En het is allerminst passief, zoals Simone Weil schreef: 'Aandacht is de zeldzaamste en zuiverste vorm van vrijgevigheid.’



Luisteren.pdf